Cookie beleid sv Someren

De website van sv Someren is in technisch beheer van VoetbalAssist en gebruikt cookies. Hieronder de cookies waar we je toestemming voor nodig hebben. Lees ons cookiebeleid voor meer informatie.

Functionele cookies

Voor een goede werking van de website worden deze cookies altijd geplaatst.

Analytische cookies

Google analytics Toestaan Niet toestaan

Marketing cookies

Facebook Toestaan Niet toestaan
route |     contact |     normen en waarden
Hoofdsponsor
Kledingsponsor
Hoofdsponsor jeugd
5 sterren sponsoren

Normen en Waarden: Overtuigend leidinggeven

26 augustus 2020 20:15


Een grote vereniging zoals SV Someren heeft ook een groot aantal trainers en leiders nodig.En gelukkig hebben we die!
In dit artikel ga ik in op het meer bewust leidinggeven en het is met name gericht op de leiders en de trainers.Maar ook op de ouders die de jongste spelertjes helpen om hun weg te vinden.
Omwille van de leesbaarheid gebruik ik alleen het begrip ‘leider(s)’ en daar worden dus ook steeds de trainers en ouders mee bedoeld.

Meestal verloopt het leidinggeven aan een groep goed en onbewust wordt er daarbij gebruikgemaakt van een bepaalde volgorde die zorgt voor het bekwaam uitvoeren van het leidinggeven.

Fase 1: de leider gaat observeren of heeft dat gedaan en bepaalde kwaliteiten worden bewust en vaker bekeken.Vooral beginners of jongere leiders kunnen op die manier starten.
Leidster Kristel denkt terug aan enkele voorbeelden uit haar eigen loopbaan als speelster, Joost observeert het oogcontact dat Bert van Marwijk doorgaans maakt en beginner Necip let nauwkeurig op de manier van corrigeren van de ervaren hoofdtrainer.

Fase 2: dan volgt het imiteren; de kwaliteiten die goed bevallen of waarin een tekort wordt ervaren, worden nagedaan, dus geïmiteerd.
Maar imitatie is niet genoeg.

Fase 3: vervolgens kan iemand gaan experimenteren, nieuwe gedragingen gaan uitproberen om te ervaren wat goed voelt en wat effectief is, wat een positief effect op jezelf en anderen heeft.

Fase 4: de betreffende leider gaat zijn eigen stijl zoeken, zijn eigen manier van doen en laten.En maakt daarbij uiteraard gebruik van de kwaliteiten die hij heeft geobserveerd en geïmiteerd.
Dat zou je integreren kunnen noemen: de nieuwe kwaliteiten worden verweven in het al aanwezige repertoire. Een leider kan nu eenmaal geen kopie van een ander worden en neemt altijd de persoonlijke ervaringen, karaktertrekken, enz. mee in het veld en daaromheen.

Fase 5: na veel ervaringen, gesprekken die verhelderen, cursussen die gevolgd zijn, gelezen artikelen en boeken, observaties van de spelers waarmee je werkt, nadenken over jezelf, enz. ontstaat een hoog niveau van functioneren.Uiteraard binnen je eigen mogelijkheden.
We noemen dat ‘excelleren’, oftewel ‘uitblinken’.

Fase 6: in de loop van de tijd kun je bepaalde kennis, inzichten, vaardigheden en attituden gaan overdragen aan bijvoorbeeld een nieuwkomer of aan iemand die om jouw deskundigheid vraagt.
De onderstaande tips moeten bij jou passen en ze moeten als natuurlijk (gaan) aanvoelen.
Ze moeten dus ook effectief zijn: ze moeten een goed gevoel bij jou oproepen, je zelfvertrouwen vergroten en andere voordelen opleveren en de spelers moeten het idee krijgen dat je weet wat je doet.
De tips hebben dus een duidelijk effect.

 

Vaak is er sprake van een combinatie van de tips.
Per situatie kunnen andere accenten worden gelegd en soms moet je iets niet gebruiken, of juist wél.
Je persoonlijkheid, de omgang met de tips en het inspelen op de situatie zorgen vaak samen voor een optimale reactie.

 

Specifieke informatie: de tips.

 

A. Non-verbaal.

1. Het oogcontact.

Maak en houd op een juiste en flexibele manier oogcontact.
Iemand die spreekt kijkt de ander minder vaak aan dan iemand die luistert.
Verwacht of eis niet dat bepaalde spelers jou vaak en lang aankijken, bijvoorbeeld spelers met kenmerken van autisme, een sterke vorm van verlegenheid en spelers die uit een bepaalde cultuur komen waarin het aankijken van volwassenen als ‘respectloos’ kan worden uitgelegd.
Ga in op opvallende manieren van aankijken bij bepaalde spelers.
Bijvoorbeeld: ‘Mooi, dat je me langer aan kunt kijken dan in ons vorige gesprek’ en ‘Ik vraag me af waarom jij zo’n brutale blik nodig hebt’.
Bij oogcontact zijn verschillende fasen te onderscheiden en die kunnen binnen enkele seconden voorkomen.
Het maken van het oogcontact, het vasthouden, het flexibel gebruik (aankijken en wegkijken) en het afsluiten van het oogcontact.

Bij correcties kun je een ‘doordringende’ blik gebruiken en bijvoorbeeld je ogen iets toeknijpen.
Tijdens het afsluiten van een conflict blijf jij de ander aankijken en je slaat je ogen dus niet als eerste neer.
Stimuleer de directe communicatie door bijvoorbeeld te zeggen ‘Marja, kijk Hetty duidelijk aan als je tegen haar praat’.

 

2. De kijkrichtingen.

Het bewust gebruiken van de kijkrichtingen heb je vooral nodig als je een grote groep moet kunnen overzien.
In het kleedlokaal is dat waarschijnlijk wat gemakkelijker dan op het veld.
Wees je bewust van je positie, de plaats waarop je staat of zit, gebruik hoogtes om een beter overzicht te hebben en verander af en toe van positie.
Verdeel de aandacht over de verschillende ‘gebieden of vlakken’ in grotere ruimtes als je aandacht wilt hebben van een grotere groep.
Die gebieden zijn:
Vooraan: links, in het midden en rechts.
In het midden: links, in het midden en rechts.
Achteraan: links, in het midden en rechts.
Door af te wisselen heb je voortdurend aandacht van de groep.
Houd langer oogcontact met bepaalde spelers als dat nodig is en laat dus merken dat je hen in het oog hebt.
Doe dat niet te nadrukkelijk want het vaker of langdurig aangekeken worden door iemand kan spanning oproepen.
Het bewust gebruikmaken van de kijkrichtingen zorgt dus voor het houden van contact en het kan, in probleemsituaties, preventief werken. Het kan dus mogelijk problemen voorkomen.

 

3. De mimiek.

Een ontspannen gezichtsuitdrukking is meestal aan te bevelen. Je voelt dan nauwelijks of geen spierspanning in je gezicht.
In persoonlijke gesprekken kun je laten merken dat je de emoties van een ander begrijpt en dat je met hem of haar meeleeft. Je kunt meelachen met een grappig voorval, irritatie laten merken als een speler iets vertelt dat hem boos heeft gemaakt en een neutrale gezichtsuitdrukking aannemen als er sprake is van verdriet of angst. Overdrijf niet en ondersteun je mimiek met woorden.
Algemeen: niet te gauw, niet te lang en niet overdreven.

Wat je écht moet vermijden, als je je gezag wilt tonen, is het glimlachen. Meelachen en glimlachen zijn vaak tekenen van een soort onderwerping. Dat kan in tal van sociale situaties goed zijn maar niet in een conflictsituatie waarin jij de regie wilt houden. Iemand met gezag ziet er nogal eens streng uit en kan bijvoorbeeld de wenkbrauwen fronsen om te laten merken dat hij serieus wil worden genomen. Als een glimlach te langzaam opkomt of te snel en plotseling verdwijnt, dan is het waarschijnlijk een nepglimlach. (Dat geldt overigens bij alle emoties die op het gezicht af te lezen zijn).
En zo’n onechte glimlach kun je ook herkennen aan een intensiteit die niet past bij de situatie en aan het glimlachen met één mondhoek omhoog.

 

4. Lichaamshoudingen.

Bij het leidinggeven zijn het bewust gaan staan en gaan zitten van belang. Staan komt het meeste voor tijdens het voetballen en dat kan bijdragen aan een goed overzicht en aan een duidelijk overwicht.
Zitten kan zorgen voor een gelijkwaardig gevoel, als de anderen ook zitten.Bijvoorbeeld in een gesprek dat voorafgaat aan een wedstrijd of in een persoonlijk gesprek.Je bent dan immers op ‘ooghoogte’ en dat kan een goed gevoel bij de betrokkenen oproepen. Met je lichaam kun je je naar de ander toewenden en dat zorgt voor contact.Dat wordt ook wel eens ‘indraaien’ genoemd. Daarentegen zorgt het afwenden voor een gevoel van ‘geen contact willen’ of ‘het contact willen afbreken’.Dat heet ‘uitdraaien’.
Probeer weer op je eigen houding te letten maar let ook op de speler(s) waarmee je in contact bent. Ga in de dagelijkse omgang met je spelers uit van een rechte houding, niet ineengedoken en onzeker en ook niet stoer of agressief. De handen in de zakken houden kan een zelfverzekerde indruk bij de ander oproepen, zeker als de duimen uit de broekzak blijven. De voeten een beetje uiteen plaatsen kan een stevig gevoel opleveren. En om het contact op gang te brengen of om te laten merken dat je het met iemand eens bent, kun je in individuele gesprekken, de houding van de ander nadoen.Dat heet spiegelen. Mensen die het eens zijn met elkaar, nemen vaak onbewust de houdingen en bewegingen van de ander over.
p.s. een speler die met verbaal en non verbaal gedrag stoer wil overkomen is van binnen onzeker of zelfs bang. Agressie komt immers heel vaak voort uit angst!

 

5. Bewegingen.

De bewegingen hebben hier te maken met de grove bewegingen, met name het gebruik van de benen en de voeten. Een leider die overtuigend wil overkomen loopt zelden snel. Hij heeft immers overwicht, weet al lang wat hij moet gaan doen en maakt dus geen gehaaste maar een rustige indruk. Door de trage bewegingen wil hij als het ware zeggen ‘Ik hoef niet op mijn hoede te zijn, ik heb alles onder controle’.Hij gaat vrij langzaam en ook gericht op zijn doel af, meestal zonder onderbrekingen onderweg.
Lopen met de handen op de rug kan bij anderen de indruk wekken dat er een ontspannen leider aanwezig is.De handen worden meestal op de rug gehouden tijdens het stilstaan en minder bij het lopen. Rinus Michels was daar ooit een duidelijk voorbeeld van. De leider doet een stap naar voren als hij een eventuele confrontatie aan wil gaan. Zijn stappen zijn dan niet te groot en niet te klein.
Niet dominante mensen doen veel drukker, lijken meer opgewonden. Ze voelen zich meestal onzeker in het bijzijn van mensen die veel invloed hebben. Natuurlijk moet je wel eens versnellen maar de basis van het bewegen is hier een rustige manier.

 

6. Handelingen.

De handelingen hebben hier vooral betrekking op de fijne motoriek. Bijvoorbeeld met het gebruik van de handen en de armen. Een dominant persoon beweegt langzaam en ook minder dan iemand die niet dominant is. Hij brengt zijn handen niet naar zijn gezicht bij het aangaan van een confrontatie en hij raakt zichzelf of zijn kleding zo weinig mogelijk aan. Iemand die juist veel aan ‘zelfaanrakingen’ doet is vaak onzeker of zenuwachtig of hij is aan het liegen.
Degene die de leiding heeft kruist zijn handen niet voor zijn borst want ook dat is een teken van onzekerheid of zelfbescherming.
Bepaalde gebaren kunnen jouw boodschap ondersteunen of versterken, bijvoorbeeld een gestrekte arm met een gestrekte wijsvinger. Doe niet alsof je bepaald gedrag dat ontoelaatbaar is niet gezien hebt als dat gedrag voor iedereen duidelijk waarneembaar is: verstop je dus niet! Fatsoensregels en normen toepassen is immers één van je taken.
Daarbij kan het op het veld nodig zijn dat je even naar achteren stapt, weg van de speler die je corrigeert, zodat alle anderen je goed kunnen zien en horen. Dat heet ‘het rimpeleffect’. Alsof je een steen in het water gooit en de beweging naar alle kanten effect heeft.

 

7. De onderlinge afstand.

Bij een stevige confrontatie doe je een stap naar voren, naar de overtreder toe, ga nog meer rechtop staan, steek je kaak en borst naar voren, kijk de speler recht in de ogen en corrigeer hem op een manier die voor iedereen waarneembaar is. Je ‘dreigt’ dus met het binnendringen in de persoonlijke ruimte van de speler die de fout in is gegaan. Zorg er voor dat je niet in de intieme zone van iemand komt. Dat is een afstand van 15 tot 45 centimeter waarin iemand alleen geliefden, vrienden en familieleden gemakkelijk toelaat.

 

8. Het gebruik van materialen.

Een échte leider verschuilt zich niet achter een barricade, bijvoorbeeld een bureau. Als hij corrigerend moet optreden kan hij zijn hele lichaam tonen, heel kwetsbaar zijn dus, eventueel wat uitdagend omdat hij door zijn invloed of macht niets te vrezen heeft. Je kunt ook een kleiner voorwerp, dat past bij de situatie, in je handen houden. Bijvoorbeeld een bal of een pen (of een ‘balpen’) die je langzaam laat bewegen.

 

B. Verbaal.

9. Het stemgebruik.

Een dominante persoon praat rustig, met een lage stem en vrij langzaam. Spreek de woorden niet té langzaam uit maar zorg voor pauzes tussen de zinnen. Voorkom dat je met een hoge stem gaat praten als je overwicht wilt hebben. Verhef je stem niet als je corrigeert en doe dat wél als omgevingsgeluiden jou hinderen. In het algemeen wordt een stemverheffing vaak uitgelegd als een verlies van beheersing.

 

10. Het aanspreken.

Spreek de spelers op het juiste moment aan. Daarbij is de timing van belang; er moet tijd zijn om naar jouw informatie te luisteren, er moet aandacht worden opgebracht en het corrigerend aanspreken moet snel na de overtreding gebeuren. Spreek een individuele speler met zijn voornaam aan want dat is duidelijk en persoonlijk. En een groepje spreek je aan terwijl je met meer spelers oogcontact houdt. Als je één bepaalde speler in een groep(je) aanspreekt dan moet je zijn voornaam natuurlijk ook gebruiken. Begin niet met het noemen van een achternaam.
Het aanspreken kan de onderlinge verhoudingen verduidelijken en in een conflictsituatie zorgen voor minder of meer invloed.

 

11. Het woordgebruik.

Gebruik duidelijke en begrijpelijke woorden zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Pas je woordkeuze aan, aan het begrip van de spelers ook al is een ‘gemiddeld woordgebruik’ vaak moeilijk in te schatten. Zorg er daarom voor dat degene met de minste woordenschat jou ook kan begrijpen.
Gebruik geen ‘afzwakkende’ woorden, zoals ‘eigenlijk’ als je een mening geeft, het woord ‘misschien’ als iets glashelder moet zijn en diverse verkleinwoorden. ‘Een foutje’ (bij een blunder) en ‘een geintje’ (bij een gemene streek).
Opdrachten, geboden of verboden kunnen bijzonder krachtig zijn als je bedoelingen met één woord of enkele woorden kunt duidelijk maken. ‘Eruit!’, ‘Pas op!’, ‘Handen thuis!’. En laat weinig of nietszeggende woorden weg, bijvoorbeeld ‘Leuk’.

 

12. Het gebruik van zinnen.

Maak je gesproken zinnen niet te lang. Geen ingewikkelde tussenzinnen en bijzinnen want dat kan allerlei onduidelijkheden of discussies oproepen. (Ik maak die fout in dit artikel helaas wél!!). Taal is er vooral om jouw gedachten en die van de speler te kunnen ordenen.En, in dit geval, ook om je positie te verduidelijken. En natuurlijk om te communiceren: elkaar proberen te begrijpen.

Bij het geven van samengestelde of complexe opdrachten kun je op verschillende manieren te werk gaan:

  • eerst gebruik je hele zinnen, in de juiste volgorde, bijvoorbeeld ‘Je loopt twintig meter, ontwijkt daarna de hindernissen en schiet op het doel’.
  • dit kun je ondersteunen met een voorbeeld: praatje, plaatje en daadje.
  • in een herhaling, als dat nodig is, gebruik je kernwoorden, bijvoorbeeld ‘Twintig meter, hindernissen en schieten’.
  • jongere spelers kun je laten doen aan zelfsturing.Ze verwoorden hun handelingen, net van te voren of tijdens het uitvoeren van die handelingen.Tegen jezelf praten, oftewel zelfspraak, kan zorgen voor het goed op weg zijn en blijven (de zelfsturing).

 

13. Het vertellen.

Houd je boodschap kort, zeker als je corrigeert. De vertelsels van de spelers mogen langer zijn als er sprake is van ‘hoor-en-wederhoor’ maar jij voorkomt ‘een-welles-nietes-spelletje’ door de beurten te verdelen, spelers te onderbreken en een korte samenvatting te geven. Moraliseer niet.
Mensen die onder invloed zijn hebben meer moeite met begrip en nadenken en je kunt de boodschap daarom enkele keren herhalen.
In een nagesprek is er meestal meer tijd om in te gaan op de achtergronden van een bepaalde situatie. De speler kan zich daardoor serieus genomen voelen en je kunt er voor zorgen dat je de band met die speler behoudt. Je kunt humor gebruiken maar geen cynische of sarcastische wat dat zijn tekenen van onmacht.

Oefen je in het kort en krachtig weergeven van een situatie of gebeurtenis. Dat kun je doen met behulp van de vragen wie, waar, wanneer, wat, waarom en hoe.

 

14. Het afronden.

Kondig een afronding aan. Soms vooraf, bijvoorbeeld ‘We hebben hiervoor tien minuten’, soms vlak voor het einde, bijvoorbeeld ‘Je hebt nog één minuut!’ en soms beide. Je kunt de ander bedanken als hij een positieve attitude heeft laten zien maar je kunt er ook voor kiezen om je bedoelingen nog eens te onderstrepen, bij waarschuwingen, e.d.

 

Tenslotte.

Gebruik vooral je eigen ervaringen, je gezonde verstand en je intuïtie. Vertrouw daar ook op! Maak daarnaast gebruik van de bovengenoemde tips, vooral als die iets wezenlijks toevoegen.

Die tips moeten dus:

  • een positief effect hebben op anderen, door jouw manier van leidinggeven.
  • jou bewust(er) doen handelen en je zelfvertrouwen vergroten.

Nog één tip: Gebruik de bovenstaande tips of adviezen ook in verschillende situaties (buiten De Potacker) waarin jij de leiding hebt, of verantwoordelijkheid moet nemen. Dat zorgt er voor dat je je het een en ander sneller en beter eigen maakt. Het kan dan als heel natuurlijk gaan voelen.

 

Namens ‘De commissie Normen en Waarden’.

Henk Manders.

Delen

Voorbeschouwing

Zondag 21 april 2024 - aanvang 14:30 uur Sportpark De Potacker
SV Someren 1 (zon)
VS
BSV Limburgia/Kamerland 1 (zon)
Lees voorbeschouwing


voeg je eigen gadgets toe aan deze pagina!